出版社:Université Catholique de Louvain, Katholieke Universiteit Leuven
摘要:Volgens world literature studies en de polysysteemtheorie zijn jonge of zogenaamd perifere literaturen buitengewoon ontvankelijk voor interferenties met andere systemen. Ook sociaal-politieke en culturele omwentelingen of literaire vacuüms in meer gevestigde en/of “centrale’ literaturen kunnen echter soms een vertaalboom veroorzaken. Dit laatste leek het geval met pseudovertalingen van westerse populaire fictie in het jonge Sovjet-Rusland, die geacht werden de leemte aan spannende massalectuur op te vullen. Een van de eerste pseudovertalers was Marietta Sjaginjan, die haar Mess-mend (1924) presenteerde als een Russische vertaling van een Amerikaanse avonturenroman van de hand van “Jim Dollar”. Tegen het einde van dat decennium maakte Nederland kennis met een geval van pseudovertaling in de andere richting van de Oost-Westas: in het zog van een Dostojevskihype werd de “vertaling” van Boris Robazki’s Waarom ik niet krankzinnig ben (1929) onthaald als een Dostojevskiaans werk. Al gauw bleek Robazki in feite Maurits Dekker te zijn die de recensenten die zijn werk een paar jaar eerder nog bekritiseerd hadden, te slim af was geweest. Aan de hand van een lijst met mogelijke redenen waarom auteurs hun toevlucht nemen tot pseudovertaling, gaan we na hoe Sjaginjan en Dekker hebben geprofiteerd van de eigenheid van hun respectieve literaire systemen.